
Jurisprudentie
BB0098
Datum uitspraak2007-07-04
Datum gepubliceerd2007-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/515
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/515
Statusgepubliceerd
Indicatie
Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 06/515 4 juli 2007
5134 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies, te Drachten
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. J.J.M. Schipper, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 26 juni 2006, bij het College op dezelfde dag per fax binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 mei 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit van 24 februari 2006, waarbij is beslist op appellantes aanvraag akkerbouwsubsidie in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun (hierna: de Regeling).
Appellante heeft bij brief van 13 juli 2006 de gronden voor haar beroep aangevuld.
Bij brief van 25 juli 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Op 31 juli 2006 heeft hij een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 16 januari 2007 heeft appellante een nader stuk overgelegd.
Op 14 februari 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunt bij monde van hun gemachtigden hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 luidt voorzover hier van belang:
“Artikel 22
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in (…)
Artikel 108
Subsidiabele grond
Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op de datum vastgesteld voor aanvragen voor oppervlaktesteun in 2003 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was. (…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover ten tijde en hier van belang als volgt:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze Verordening wordt verstaan onder:
1. (…)
2. "blijvend grasland": grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die gedurende ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf werd opgenomen met uitzondering van de grond die valt onder de bij artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad ingestelde braakleggingsregelingen, de grond die valt onder de bij artikel 54, lid 2, en artikel 107 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingestelde braakleggingsregelingen, de overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad braakgelegde oppervlakten en de overeenkomstig de artikelen 22, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad braakgelegde oppervlakten;
3. (…)
22. “geconstateerde oppervlakte”: de oppervlakte waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan; (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 51
Kortingen en uitsluitingen bij een te hoge aangifte
1. Indien voor een gewasgroep de oppervlakte die is aangegeven met het oog op welke oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook met uitzondering van die voor zetmeelaardappelen en zaaizaad als bedoeld in artikel 93, respectievelijk artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt de steun berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte of dan twee hectare, maar niet meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte bedraagt.
Bedraagt het verschil meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, dan wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend.
2. Indien ten aanzien van de totale geconstateerde oppervlakte waarop de verzamelaanvraag betrekking heeft, met uitzondering van de oppervlakten voor de steunregelingen voor zetmeelaardappelen en zaaizaad als bedoeld in artikel 93, respectievelijk artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, de aangegeven oppervlakte meer dan 30 % groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt voor het betrokken kalenderjaar de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening in het kader van de betrokken steunregelingen aanspraak zou kunnen maken, geweigerd. (…)
3. (…)
Artikel 68
Uitzonderingen op de toepassing van kortingen en uitsluitingen
1. De in hoofdstuk I bedoelde kortingen en uitsluitingen zijn niet van toepassing indien de landbouwer feitelijk juiste gegevens heeft verstrekt of indien hij anderszins kan bewijzen dat hem geen schuld treft.
2. (…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft met het op 11 mei 2005 bij verweerder ontvangen formulier “Gecombineerde opgave 2005” een verzamelaanvraag in het kader van de Regeling ingediend.
Blijkens het bij dit formulier behorende overzicht gewaspercelen heeft zij daarbij onder meer het maïsperceel 9 van 3.24 ha voor akkerbouwsubsidie opgegeven.
- Bij brief van 8 november 2005 heeft verweerder meegedeeld dat bij controle is gebleken dat perceel 9 niet voldoet aan de definitie akkerland.
- Naar aanleiding van deze controlebevindingen heeft appellante bij brief van 21 november 2005 meegedeeld dat dit perceel inderdaad niet steunwaardig is. Per abuis is bij het invullen van het formulier geen rekening gehouden met de gewijzigde definitie akkerland. Appellante heeft overigens twijfels omtrent de betrouwbaarheid van de op internet raadpleegbare kaartgegevens waarop verweerder heeft aangegeven of een peceel voldoet aan de definitie akkerland.
Indien appellante beter op de hoogte zou zijn geweest met de gewijzigde regelgeving zou zij de maïs op een ander wel steunwaardig perceel hebben geteeld.
- Bij besluit van 24 februari 2006 heeft verweerder het perceel 9 als niet geconstateerd aangemerkt en de aanvraag afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 13 maart 2006 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 9 mei 2006 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellante erkent dat perceel 9 niet voldoet aan de omschrijving van subsidiabele grond in artikel 108 van Verordening (EG) nr. 1782/2003. Dat appellante per abuis geen rekening heeft gehouden met de gewijzigde definitie akkerland kan haar niet baten. Dat appellante het speciaal ontwikkelde computerprogramma, waarop aanvragers kunnen controleren of een door hen voor subsidie op te geven perceel aan de definitie voldoet, moeilijk toegankelijk vindt, kan niet tot het oordeel leiden dat de opgave van een perceel dat niet subsidiewaardig is niet voor haar risico zou moeten komen.
Een aanvrager wordt aan de door hem op het formulier verstrekte gegevens gehouden tenzij sprake is van een kennelijke fout. Daarvan is hier geen sprake. Het genoemde computerprogramma kan alleen door de aanvrager en niet door de beoordelaar van de aanvraag gebruikt worden. Het was dus voor de beoordelaar onmogelijk om aan de aanvraag zelf in een oogopslag te zien dat appellante iets anders bedoelde dan zij opgaf.
Verweerder was, nu perceel 9 niet subsidiewaardig is, gehouden toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004. De opgelegde sanctie vloeit rechtstreeks uit dit artikel voort.
Appellante meent dat de gegevens uit het door aanvragers te raadplegen computersysteem niet voldoende betrouwbaar zijn. Dit zou reeds blijken uit het feit dat haar perceel 7 wel geregistreerd staat als steunwaardig, terwijl zij weet dat dit niet het geval is. Dit betoog kan haar niet baten. Indien dit zo zou zijn is appellante hierdoor niet benadeeld. Daarenboven kan dit niet afdoen aan het in het bestreden besluit aan de orde zijnde gegeven dat perceel 9 niet steunwaardig is.
Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat het systeem gevoed is met gegevens uit de aanvragen oppervlakte gedurende de referentiejaren van aanvragers van akkerbouwsteun. Hierdoor kan het zijn dat bij een perceel in het systeem staat dat het niet voldoet aan de definitie, terwijl dit wel zo is. Het is immers mogelijk dat een met een akkerbouwgewas beteeld perceel in de referentiejaren toch nooit voor akkerbouwsubsidie is aangemeld.
Het door appellante bij brief van 16 januari 2007 ingebrachte beeld van Aerogrid heeft verweerder om commentaar voorgelegd aan de deskundige van GeoRas. Deze meent dat de op zich lastig te beoordelen schermafdruk geen aanleiding geeft om de eerdere conclusie dat sprake is van grasland in twijfel te trekken.
De verschillende varianten van de kleur groen zijn volgens Georas te verklaren door de hoogte van het gras. Bij een lichte kleur is het gras kort gemaaid of begraasd. Ten oosten van perceel 9 is een perceel met kale grond te zien, waarop maïs geteeld zou kunnen zijn. Dit perceel is bij de beoordeling van de aanvraag 2003 inderdaad als subsidiabel
maïsperceel opgegeven.
Daarenboven lijkt appellante met deze stelling haar eerdere betoog dat sprake is van een kennelijke fout te weerspreken.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
De internetkaarten aan de hand waarvan aanvragers kunnen bezien of op te geven percelen steunwaardig zijn, zijn niet onomstreden. Niet duidelijk is op basis van welke gegevens deze kaarten zijn samengesteld en vast staat dat er bij herhaling onjuistheden staan vermeld. Zo zou het perceel 7 van appellante steunwaardig zijn, terwijl dit zeker niet het geval is.
Verweerder publiceert op zijn eigen site internetkaarten onder de unieke gebruikscode van de aanvrager van subsidie. Appellante meent dat verweerder reeds aan de hand van deze kaarten bij de eerste controle van een aanvraag direct kan vaststellen of een perceel aan de definitie voldoet. Is dat niet het geval dan is sprake van een kennelijke fout en dan dient de aanvrager een herstelmogelijkheid te krijgen. Verweerder past nu reeds ambtshalve oppervlaktecorrecties toe op basis van de topografische kaart. Niet valt in te zien waarom verweerder dan niet corrigeert als per abuis een perceel wordt opgegeven, dat niet voldoet aan de definitie akkerland. De door verweerder gebruikte uitleg van het begrip kennelijke fout is te strikt.
Appellante heeft in haar bezwaarschrift vermeld dat perceel 9 niet aan de definitie voldoet. Dit is slechts gezegd, omdat appellante niet in staat is de vermelding op verweerders site dat niet aan de definitie is voldaan, te weerleggen. Nu appellante tegelijk stelt dat de gegevens op de site onvoldoende betrouwbaar zijn, mag dit niet worden uitgelegd als een erkenning van verweerders opvatting dat niet aan de definitie is voldaan.
Appellante meent dat haar geen schuld treft van het opgeven van een perceel dat niet aan de definitie akkerland voldoet. In strijd met het bepaalde in artikel 68 van Verordening (EG) nr. 796/2004 heeft verweerder haar daarom een korting opgelegd.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College kan appellante niet volgen in haar betoog dat, nu in haar opvatting de gegevens op de door verweerder in het leven geroepen site onvoldoende betrouwbaar zijn, van perceel 9 niet gezegd kan worden dat het niet aan de definitie akkerland voldoet. In dit verband wordt opgemerkt dat verweerder zelf erkent dat deze gegevens niet altijd juist zijn. Het is begrijpelijk dat verweerder bij de beoordeling van een aanvraag uitgaat van de gegevens waarover hij beschikt. Dit zijn de gegevens die aanvragers van subsidie gedurende de referentiejaren voor het betrokken perceel hebben opgegeven. Bovendien biedt hij de indiener van een aanvraag voor subsidie van een, volgens deze gegevens niet subsidiewaardig, perceel de gelegenheid om aan te tonen dat het opgegeven perceel niettemin subsidiewaardig is.
5.2 Het College gaat er vanuit dat appellante met de door haar overgelegde foto van Aerogrid heeft willen aantonen dat perceel 9 wel steunwaardig is. Gelet op hetgeen verweerder ter zitting omtrent dit beeld heeft aangevoerd ziet het College geen reden om op basis van deze foto te twijfelen aan de eerdere conclusie van verweerder dat perceel 9 in de referentiejaren grasland is geweest.
5.3 Appellante wenst met haar betoog dat bij de opgave van perceel 9 sprake is van een kennelijke fout te bereiken dat zij haar aanvraag alsnog mag wijzigen. Wijziging van de aanvraag nadat daarop door verweerder is beslist is immers, gelet op de wettelijke bepalingen, uitsluitend nog mogelijk indien sprake is van een dergelijke fout in de aanvraag.
5.4 Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie uitgesproken dit aanvaardbaar te achten.
Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
5.5 Het College is van oordeel dat verweerder in dit geval redelijkerwijs niet kon vaststellen dat appellante, in tegenstelling tot haar opgave, met haar aanvraag voor perceel 9 geen subsidie had willen aanvragen. Het overweegt daartoe als volgt.
Appellante heeft slechts betoogd dat het verweerder, indien hij zijn eigen site met gegevens betreffende de subsidiewaardigheid van percelen bij de controle van de aanvraag had geraadpleegd, moet zijn opgevallen dat appellante mogelijk een niet steunwaardig perceel voor subsidie had opgegeven. Verweerder had appellante, naar haar mening, hierop moeten wijzen en haar de gelegenheid moeten bieden de aanvraag aan te passen.
Ten aanzien van dit betoog merkt het College op dat er geen verplichting voor verweerder bestaat om een aanvrager hierop te attenderen.
Verweerder moest bovendien rekening houden met de mogelijkheid dat appellante redenen zou hebben om, ondanks de aanduiding “voldoet niet” op verweerders site, te menen dat het betrokken perceel wel steunwaardig was. Het feit dat de gegevens op de site ook volgens verweerder niet altijd juist zijn, brengt met zich mee dat verweerder hier niet tot een ambtshalve aanpassing van een aanvraag kan over gaan. Bij een te groot opgegeven topografisch perceel is een ambtshalve correctie wel mogelijk, omdat vast staat dat een perceel niet groter kan zijn dan de op de topografische kaart aangegeven oppervlakte.
5.6 Het beroep dat appellante doet op artikel 68 van Verordening (EG) nr. 796/2004 kan niet slagen nu appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zorgvuldig is nagegaan of perceel 9 aan de definitie voldeed, alvorens dit perceel voor subsidie op te geven. Appellantes mededeling in het bezwaarschrift dat zij geen rekening heeft gehouden met de gewijzigde definitie akkerland wijst er niet op dat zij geen schuld heeft aan de opgave van perceel 9 voor subsidie.
5.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht acht het College geen termen aanwezig.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas